Zwaaien naar de spiegel
muzikale autobiografie (1994-2020) (download pdf)
Op een vrijdagavond in april van het jaar 1994 (ik was toen veertien) zat ik met mijn ouders tv te kijken in de woonkamer, toen een nieuwsbericht van RTL 4 mij opeens in een reflex van totale paniek van de bank deed opspringen. Ik rende half huilend zo snel mogelijk naar m’n slaapkamer, terwijl ik onderweg naar m’n broer op zolder riep: ‘Jef! Jef! Kurt Cobain is dood! Kurt Cobain is dood!’. Ontroostbaar viel ik op bed en de rest van de avond ben ik niet meer beneden gekomen.
Omdat we in die tijd maar moeilijk af konden blijven van de rode ‘Hank Marvin’ Fender Stratocaster die mijn vader had nagebouwd, waren Jeffrey en ik net begonnen met gitaarspelen. Met behulp van het kleine akkoordenboekje dat m’n vader had gekocht, leerden we onszelf de akkoorden spelen en na een paar weken speelden we al delen van Come As You Are, Rape Me en About A Girl in onze slaapkamers. Het was voor Jef en mij volkomen vanzelfsprekend dat we hier nooit mee zouden stoppen. Jef kocht al snel een crèmekleurige Ibanez Les Paul van m’n oom en een Marshall-versterker, dus stond m’n vaders gitaar en zijn 15 watt Roland-versterkertje min of meer altijd op mijn kamer. Nadat onze favoriete bands bij MTV de bekende Unplugged-sessies hadden gedaan en we die albums in ons bezit kregen, speelden we lange tijd niets anders dan liedjes van Nirvana, Alice In Chains, maar ook The Smashing Pumpkins.
In die tijd heb ik m’n eerste akoestische gitaar bij elkaar gespaard en op de middelbare school leerde ik gelijkgestemden kennen met wie ik zoveel mogelijk liedjes leerde naspelen die geschikt en ongeschikt waren voor een akoestische steelstring. We zaten dan uren op elkaars slaapkamer te spelen en te discussiëren over wat nu precies de juiste akkoorden waren, want die stonden natuurlijk lang niet allemaal in het akkoordenboekje. Net als de gitaren die te horen waren op de cd’s stemden we die van ons ook een halve toon lager en slaagden we erin om de gitaarpartijen zeer nauwkeurig na te spelen en onder elkaar de partijen net zo te verdelen als op de opnames. Het was fenomenaal! We waren wereldberoemd in onze slaapkamers en speelden soms letterlijk hele albums en optredens na. Wel wat minder strak dan het origineel, maar dat kwam wel goed.
Met een oude microfoon en een tapedeck van m’n vader nam ik met vrienden bandjes vol gitaarsessies op om ons eigen unplugged-optreden na te spelen. Dat ging er altijd serieus aan toe: foutje gemaakt? Stoppen en vanaf het begin opnieuw! Bijna alle opnames heb ik nog.
Omdat niemand ooit aanstalten maakte om te zingen als we speelden, vulde ik dat met m’n eigen stem maar in en zongen anderen na verloop van tijd zelfs de correcte tweede stemmen. Zo heb ik in 1995 op de middelbare school met m’n goede vriend Michiel voor het eerst opgetreden. We deden Mayonaise van The Smashing Pumpkins. M’n vingers trilden van de zenuwen en ik durfde niet in de microfoon te zingen. Toch was het een enorme kick, waardoor we elke andere kans om op school op te treden gretig aanpakten. We maakten er zelfs hele documentaires omheen door alle perikelen ervoor en erna op te nemen met m’n vaders camera. Vaak waren er vrienden bij die het wel tof vonden om erbij te zijn en zo maakten we onze eigen wereld.
Ondanks het feit dat we akoestisch druk bezig waren, had ik nog steeds had ik geen goede gitaarversterker. ‘Goed’ betekende voor mij dat ie veel vermogen had en erg hard kon. Via via kocht ik toen m’n eerste gitaarversterker: een Fender Deluxe 85, die ik nog steeds heb. Ook kocht ik m’n eerste distortionpedalen, waar m’n vader dan een houten pedalboard voor maakte, waar m’n pedalen precies in pasten. Samen met Jef en wat vrienden werd toen m’n eerste band geboren: Things To Come. Samen schreven we onze eerste eigen teksten en nummers en speelden we covers van Nirvana en The Smashing Pumpkins. Voor ons eerste bandoptreden (1997) in Scharwoude speelde ik op m’n vaders elektrische gitaar en een enorme Marshall-versterker die bij het podium hoorde.
Het eerste akkoord dat ik aansloeg, deed de vloer van het podium trillen en dat bracht nogal wat teweeg in mij: nog nooit had ik controle gehad over zó’n bak met herrie! Ook zong ik voor het eerst in een band voor publiek; fysiek deed ik het, maar geestelijk kon ik nog niet echt bevatten wat ik deed. Onze drummer was toen nog maar veertien, maar deed het fantastisch! We speelden onze twee eigen liedjes en sloten af met het epische Thru The Eyes Of Ruby van The Smashing Pumpkins. Eruitziend als vier kuikens die zojuist uit het ei waren gekropen, gaven we een leuk optreden en stalen de show, omdat we zo hard stonden, maar eruitzagen als onbeweeglijke kinderen. Als kers op de taart wonnen we die avond ook nog de publieksprijs, waar we ontzettend trots op waren, want dat betekende dat we een paar weken later nog een optreden mochten geven.
Things To Come – Live in De Koog, Scharwoude (1997). Tijdens dit optreden draag ik het bijbehorende bandshirt
Nadat ik een paar jaar eerder op de bank voor de tv bij m’n ouders een belangrijk onderdeel van mezelf verloor en moest verkroppen dat rock in mijn wereld dood was, had ik nooit gedacht dat we het voor elkaar zouden krijgen om zo hard het tegendeel te bewijzen. We waren rocksterren en eindelijk zagen anderen dat nu ook!
Het was heel moeilijk om optredens te regelen, omdat we niet zoveel mensen kenden. Ondanks dat bleef ik met Jef of andere bandleden nieuwe nummers schrijven en zoeken naar mogelijkheden, waardoor we soms ergens live konden spelen, wat we door de schaarsheid ervan erg serieus namen. Anderen in de band zagen dat anders; we waren allemaal ook nog erg jong en onervaren en al snel gebeurde het onvermijdelijke: de band viel uit elkaar. Jef en ik besloten samen verder te gaan en een nieuwe band op te richten, waarmee we ons geschreven materiaal konden spelen. We wilden zo ontzettend graag een band zijn en live muziek spelen, dat we soms uit pure wanhoop maar met jongens in zee gingen die duidelijk niet van plan waren zich in te zetten. Na heel veel zoeken vonden we toch nieuwe bandleden en noemden we ons Stark.
Ondertussen had ik m’n allereerste elektrische gitaar gekocht: een rode Fender Jaguar. Met m’n ouders en twee broers bezochten we Mainstreet in Broek op Langedijk: ‘Hoi, ik wilde graag een paar Fender Jaguars proberen’, stamelde ik, waarop de eigenaar zei: ‘Een paar? Ik heb er maar één!’. In z’n stem was duidelijk te horen dat hij begreep hoe belangrijk dit moment voor de familie Van der Steen was. Toen hij me het instrument overhandigde, stond ik met open mond van ongeloof een beetje sukkelig te kijken. Ik had nog nooit een Jaguar in het echt gezien en kenners zullen beamen dat dat enige verwerkingstijd kost. Na hem voor de vorm uit te proberen (hoe hij ook zou klinken en voelen, het stond vast dat ik hem mee zou nemen), nam ik hem in de hoes volledig bedwelmd mee naar huis en kon m’n ogen niet geloven toen ik de ochtend daarna wakker werd en de schoonheid aan de muur van m’n slaapkamer zag hangen. Al m’n dromen waren vervuld.
Jef had in die periode een donkerrode Fender Stratocaster gekocht en op onze nieuwe gitaren leerden we steeds beter spelen. We leerden veel van de nummers die we speelden, waardoor onze eigen liedjes steeds beter werden. Jef en ik begonnen een eigen smaak te ontwikkelen en zo kreeg onze muziek een eigen identiteit: zware alternative rock met catchy melodieën, gitaarsolo’s en regelmatig een dromerig, sfeervol stuk. De teksten nam ik voor m’n rekening; ik koos voor Engelstalig, omdat al m’n favoriete bands dat ook zo deden. Ik wilde wel eens kijken of ik dat ook kon.
Jef en ik waren erg competitief als we in de band samen muziek maakten en in de oefenruimte stonden. Dan hadden we tijdens het schrijven van liedjes vaak heftige woordenwisselingen over alle mogelijke keuzes, onze ego’s, instellingen van onze effectenpedalen en versterkers. We vonden dat allebei ontzettend vermoeiend en vervelend, maar later kwamen we erachter dat we beiden hetzelfde doel voor ogen hadden en elkaar misschien wat meer moesten vertrouwen. In de praktijk bleek dat toch nog lastig.
Bij één van onze optredens (vaak ‘band battle’-achtige avonden) konden we tot onze grote verrassing een dagdeel studiotijd winnen om (in veel te weinig tijd) een demo op te nemen. Ik weet niet meer precies bij welk optreden dat was en ik kan me ook niet meer herinneren dat we ooit iets gewonnen hebben, maar uiteindelijk mochten we onze eerste demo opnemen in een studio in Alkmaar.
Niemand van ons had dat ooit gedaan en we wisten niet wat we moesten doen, dus speelden we maar gewoon zoals we dat altijd deden in de oefenruimte en hoopten we op een strakke take. Na een uur of drie zweten, stonden vier van onze vijf eigen nummers erop: Radar, G-Start, Hostility From A Fallen Stone en Sharpen. Door de technicus werd de boel op het allerlaatste moment nog even gemixt en we gingen allen met een cd in onze handen dolgelukkig naar huis. Dit was pure rock, vonden we! Allemaal waren we heel erg enthousiast dat we onszelf nu eindelijk hadden vastgelegd en ook nog in hele goede geluidskwaliteit! Toen de roes van de studio verdwenen was, begonnen we een paar weken later de mankementen van de mix te horen: de gitaren stonden te zacht, de hi-hat te hard. Daar waren we dus niet tevreden over, maar we hadden in elk geval iets, dus accepteerden we dat. Het fijne van deze demo, die simpelweg Stark heette, was dat we opeens een identiteit hadden en dat we het in onze huiskamers lekker hard konden opzetten. M’n ouders waren erg trots, vooral m’n vader, omdat ik speciaal voor de opname van Radar (ons allereerste eigen nummer) zijn zelfgebouwde gitaar had gebruikt.
Bij het schrijven in de band merkte ik dat er iets was veranderd. Sommige van mijn ideeën voor nieuwe nummers die ik aan de band voorlegde, niet namelijk goed ontvangen, wat opeens even slikken was. Ik bracht namelijk niet alleen rockideeën naar de band, maar ik schreef ook rustige stukken op m’n akoestische gitaar. De eerste keer dat de band een rustig nummer weigerde, besloot ik (na enig doordrammen om het tóch te spelen) het te bewaren voor als het wél bij de band zou passen. Daarna gebeurde dat nog twee keer, waardoor er naar verloop van tijd opeens drie akoestische nummers op de plank lagen die ik helemaal zelf had geschreven. Dat deed me beseffen dat ik blijkbaar niet alleen behoefte had aan rock, maar ook aan rustige muziek. Omdat de liedjes nu al bestonden, was het geen optie om ze te vergeten of weg te gooien, want ik vond ze goed en de teksten waren persoonlijker dan de teksten van de Stark-liedjes die ik schreef. Daarnaast merkte ik dat ik het erg fijn vond om naast het spelen in de band ook muziek te schrijven waarbij ikzelf alle beslissingen mocht maken. Zo ontstond er langzaam een muziekproject helemaal van mezelf en dat voelde heel bijzonder.
Met Stark ging het heel moeilijk: we hadden wel af en toe optredens, maar doordat bandleden bleven komen en gaan, was het voor Jef en mij onmogelijk om iets van de grond te krijgen. Nieuwe nummers waren voor nieuwe bandleden natuurlijk onbekend en dat kostte per bassist of drummer al gauw vier maanden, totdat het bandgevoel eindelijk weer terugkwam bij iedereen. In een periode dat we zonder bassist zaten en net een nieuwe drummer hadden gevonden, zaten we daarom een tijd lang zonder optredens. Dat was jammer, want na onze eerste demo kregen we de smaak te pakken en kreeg de band wat meer muzikale richting. Het nummer G-Start bleek voor ons daarom ook een belangrijk nummer, omdat we daar een stijl speelden die anders was dan bijvoorbeeld bij het eenvoudigere Radar. G-Start boordevol nieuwe akkoorden en vondsten die het nummer meer diepgang leek te geven. Dit zou de nieuwe richting van de band worden. Zonder dat we dat met elkaar hadden afgesproken, schreven we de volgende nummers met het idee dat we G-Start moesten overtreffen. Dat lukte, maar het was alleen wel jammer dat we nog steeds de oude demo hadden als enig referentiemateriaal, dus besloten we een EP op te nemen, zodat iedereen kon horen dat onze huidige nummers een stuk beter waren. Zonder bassist boekten we met z’n drieën ergens in Langedijk een paar dagen studiotijd en besloten we drie nieuwe nummers op te nemen: Powersoul, Spacenoise en het grote sluitstuk We Are Thoughtmachines. Zo lieten we zien dat we compacte rocknummers konden schrijven, rustig werk hadden, maar ook langere nummers schreven. Voor deze opnames was ik erg gespannen, omdat ik zoveel concrete ideeën had. Ik was bang dat ik die nooit allemaal op de plaat zou krijgen. Ook was ik bang dat ik het niet voor elkaar zou krijgen om de anderen van m’n ideeën te overtuigen. Dat viel gelukkig mee, al moest ik voor sommige stukken flink strijden. Voor het laatste nummer stond een enorme scheursolo gepland, wat voor onze muziek ook nieuw was: geen enkel nummer had nog een gitaarsolo, dus vond ik het heel belangrijk dat ik dat strak inspeelde.
Omdat we geen bassist hadden, verdeelden Jef en ik de baspartijen en dat werkte prima. Onze drummer Martijn stelde de titel An Epic Drama voor, die we meteen goed vonden. Ook verzorgde hij het artwork van de EP, wat dit hele project een artistieke wending gaf: we waren nu niet alleen muziek, maar konden ons ook helemaal vinden in de science-fiction-achtige voorkant, wat ons vanzelfsprekend tot een artistieke, alternatieve rockband maakte. Veel van onze favoriete bands hadden naast een uitgesproken muzikale voorkeur immers ook duidelijke visuele keuzes gemaakt, wat die band nét die dimensie meer gaf. Het was te gek dat we ons op deze manier aan bekende bands konden optrekken.
Omdat ik nu de meeste rustige liedjes voor mezelf hield, groeide het aantal sololiedjes gestaag, waardoor ik me in die periode verder stortte op m’n eerste eigen album. Door het uitwerken van de melodieën, het sturen van de sferen in de nummers en het schrijven van de persoonlijke teksten werd ik me steeds meer bewust van de gevoelens die muziek bij me teweegbracht.
Om die reden ben ik op het woord Earial gekomen: ik vond en vind het nu nog steeds heel bijzonder dat geluidsgolven heftige emoties kunnen opwekken als ze via het oor ons lichaam binnendringen. Ik wilde dan ook heel graag dat idee verbinden aan m’n muziek.
Bekijk het artwork van Nowhere Is Too Far!
Het eerste album dat ik toen maakte, noemde ik Nowhere Is Too Far (2006) en dat heb ik deels opgenomen op een analoge viersporenrecorder en deels op de pc. Toen het album klaar was, heb ik verschillende optredens gedaan, wat een enorme kick was. Het optreden in The Cave in Amsterdam was m’n allereerste Earial-show. Ik vond het erg intimiderend en daarom ook zo leuk om in je eentje zulke persoonlijke liedjes te zingen, zonder je achter een muur van herrie te verschuilen. Het live spelen van m’n liedjes gaf me een sterk gevoel van voltooiing: m’n nummers waren er immers voor gemaakt om voor een publiek te spelen en als dat lukte, had ik uiting gegeven aan een heel belangrijk deel van mezelf.
Binnen, maar ook buiten Stark was Jef op een aantal gebieden voor mij de ‘grote broer’: hij had meer geld, waardoor hij veel vaker gitaarapparatuur kon kopen dan ik. Op de middelbare school kende hij mensen die hem met echt goede muziek in contact brachten, die ik thuis dan weer te horen kreeg. Hij vertelde vaak over de avonden dat hij met z’n vrienden uitging, wat ik altijd magische verhalen vond. Al z’n vrienden kwamen regelmatig bij ons over de vloer en iedereen kon met ze opschieten. Ook ging hij diverse keren naar Pinkpop en kreeg ik van Jef duidelijke instructies om de optredens op video op te nemen. Dat deed ik graag. Op de grond voor de tv zag ik op die manier optredens van bands voorbijkomen waar Jef en ik het tot op de dag van vandaag nog steeds over hebben. Tussen 1994 en 1997 heb ik zo kennisgemaakt met onder andere The Smashing Pumpkins, Rage Against The Machine, Live, Therapy?, Alanis Morissette, The Breeders, Eels, Tracy Bonham, Van Dik Hout, The Gathering, Sepultura, Radiohead, K’s Choice, Placebo, Bettie Serveert, Bush, Silverchair en The Treble Spankers met Phantom Frank op gitaar. Naast The Smashing Pumpkins zijn The Treble Spankers later erg belangrijk voor me geworden.
Jaren later, toen The Treble Spankers al uit elkaar waren, ben ik bij het terugkijken van de pinkpop-opnames van deze band direct verslaafd geraakt aan hun instrumentale muziek. Van m’n vader heb ik The Shadows al meegekregen, maar The Treble Spankers hadden veel meer pit. De gitaarpartijen waren complexer en sneller en ik begon al snel alle nummers thuis op m’n Jaguar mee te spelen. Het klonk geweldig!
Phantom Frank speelde op een Jazzmaster en een oude Fender Twin en thuis had ik m’n Jaguar en inmiddels ook een oude Fender Twin staan. Qua sound was dat bijna hetzelfde en weer voelde ik me wereldberoemd als ik de beide albums van The Treble Spankers vrijwel foutloos, strak en integraal in m’n slaapkamer meespeelde. Dat heb ik heel lang gedaan, totdat ik het niet langer meer uithield: ik moest hiermee het podium op, want ik merkte dat ik er goed in was en dat ik het heel erg leuk vond. Niet veel later ontstond Golf O’Rama: m’n eerste surfband waarmee ik vooral Treble Spankers en The Shadows wilde spelen. Dat kon prima naast Stark en Earial. Via internet en m’n vriendenkring vond ik mensen die het net als ik geweldig vonden om surf en instrumentals te spelen. Al na twee keer repeteren hadden we een optreden te pakken! En niet zomaar eentje: Phantom Frank was na The Treble Spankers blijkbaar een nieuwe band begonnen: The Phantom Four en zij zochten nog een openingsact en of wij die dan wilden zijn.
Ik kon niet geloven dat ik met m’n bij elkaar geraapte band met slapstick-naam voor m’n grote held mocht openen. De anderen vonden het ook meteen geweldig en een paar weken later gaven we een goed optreden als voorprogramma van The Phantom Four. Hoe kon het dat dit allemaal vanzelf ging en dat Stark zo’n dood paard was waar ik al jaren aan trok? Ik was in de zevende hemel, maar ook verward.
Ons muziekcentrum in Alkmaar liet ons op een dag weten dat ze bezig waren met een compilatie-cd waar voornamelijk Alkmaarse bands op zouden komen te staan: Alkmaars Trots zou het gaan heten. Ze vroegen of ook Golf O’Rama in de vorm van een eigen compositie kon bijdragen aan de compilatie. Dat vonden we heel leuk en toevallig hadden we net ons eerste eigen nummer geschreven: Gan-Bay. Hoe de financiën waren geregeld, weet ik niet meer, maar alle bands hadden een paar uur studiotijd om hun nummer op te nemen voor de cd. Toen het onze beurt was, hebben we snel onze spullen neergezet en afgesteld om vervolgens Gan-Bay negen of tien keer te spelen, in de hoop dat er een goede take tussen zou zitten. De laatste versie die we die dag speelden, is de versie die nu op de cd Alkmaars Trots staat. Ter gelegenheid van het verschijnen van dat album organiseerde het muziekcentrum een eenmalig festival in Den Haag, waarbij elke band een half uur zou spelen. Er werd een grote bus gehuurd en tot de nok toe volgeladen met instrumenten, rockers, bier en mijn ouders vertrokken we naar Den Haag. Het festival was een groot succes! Het muziekcafé moest halverwege zelfs mensen de toegang weigeren, omdat er al te veel mensen binnen stonden. Het was een gekkenhuis: overal gejuich en aanmoedigend geschreeuw! De mensen die er niet meer in konden, bleven gewoon buiten luisteren. Precies op dat moment stond het optreden van Golf O’Rama gepland. We vielen nogal op, doordat we de enige band waren die vrolijke en instrumentale muziek speelde. Het publiek was vol lof over ons en tijdens het optreden speelden we volkomen ongedwongen en vloeiend en daarom is dit één van m’n mooiste muzikale herinneringen geworden.
In totaal hebben we twee jaar lang gemiddeld elke maand opgetreden, wat voor ons een gigantische prestatie was. Er zaten hele gave locaties tussen en soms stonden we dus voor volle zalen! Af en toe konden we openen voor The Phantom Four, wat op het laatst een stuk vertouwder aanvoelde dan in het begin. Helaas kon onze drummer het na verloop van tijd niet meer opbrengen om elke week vanuit Leiden naar Alkmaar en weer terug te reizen.
Golf O’Rama – Gan-Bay (2006)
We begrepen het allemaal en we zagen dat hij het daarmee zwaar had. We waren sowieso stomverbaasd dat we zo veel succes hebben gehad met dit ‘funbandje’. Later hebben we nog een nieuwe drummer gevonden, maar de magie was verdwenen, dus besloten we er met een gerust hart een punt achter te zetten.
In Stark stagneerde de wisseling van bandleden eindelijk. Van 1997 tot en met 2006 hebben Jef en ik wel acht keer een uit elkaar gevallen band moeten oplappen. We waren daarnaast vastbesloten om ondanks onze verschillende karakters toch samen muziek te blijven maken. Dat moest, want de muziek vonden we te belangrijk om ermee te stoppen. Daarnaast werden we door alle tegenslagen samen steeds sterker en verliep het schrijven steeds beter.
We besloten ook een zanger te zoeken, omdat we vaak klachten kregen dat m’n stem niet te horen was en kracht miste. Zo voelde het voor mij ook. De enige reden dat ik immers rockliedjes zong, was dat niemand anders het ooit deed. Tijdens de Earial-optredens merkte ik dat m’n stem beter paste bij m’n rustige liedjes. Nog lange tijd heb ik heel hard geprobeerd onze Stark-liedjes te zingen, maar uiteindelijk accepteerde ik dat je als mens nu eenmaal niet alles kunt. Het klopte ook binnen het persoonlijke concept van m’n Earial-liedjes: m’n eigen project, m’n eigen stem.
In 2006 hadden we de beste (en ook de laatste) formatie van Stark, waarmee we regelmatiger optraden. We namen een goede EP op: Fever Trip (2008), waarop na jarenlang ploeteren eindelijk te horen was wat we voor ogen hadden. Ik ben er nog steeds tevreden mee en de cd-presentatie was ook een groot succes. Bijna iedereen die we kenden was aanwezig, het optreden was goed en we verkochten heel veel cd’s!
De nieuwe nummers die we daarna schreven, waren beter dan ooit en het begon erop te lijken dat de band nu eindelijk verder kon gaan waar alle eerdere formaties waren afgehaakt. Ik was het behelpen zo zat en wilde niets liever dan een stabiele band, zodat we iets konden opbouwen.
Na een succesvolle oefensessie bleek dat helaas een illusie die zich alleen in mijn hoofd afspeelde. Toen we na de repetitie samen in het café een biertje deden, vertelden zanger, drummer en bassist dat ze de band zouden verlaten.
Stark – Cd-presentatie (Atlantis, Alkmaar, 2008)
De één wilde geen kleine optredens meer doen, de ander wilde z’n aandacht besteden aan een andere band en weer een ander wilde niet verder zonder de ander. ‘Bla bla bla’, dacht ik bij het horen van alle redenen: het was de zoveelste keer dat dit gebeurde. Natuurlijk was het normaal dat iedereen projecten naast de band had en wel eens ontevreden was, maar zowel Jef als ik hadden dit niet zien aankomen. Deze klap kwam vele malen harder aan dan toen bandleden van vorige formaties besloten op te stappen. Al dat werk voor niets! Wat nu met de dozen EP’s die net waren bezorgd en onze nieuwste nummers die we nog niet hadden opgenomen? Na een flinke persoonlijke dip kwam ik tot de conclusie dat het allemaal niet meer uitmaakte; Stark was definitief dood en Jef en ik bleven weer met z’n tweeën over. Oké, allemaal waren we als vrienden uit elkaar gegaan, maar zowel Jef als ik waren voorlopig helemaal klaar met alles wat met Stark te maken had.
Extreem gefrustreerd was ik nu sinds 1997 voor het eerst echt bandloos. Het zou verstandig zijn geweest als ik in die periode eens rustig de tijd had genomen om te reflecteren op wat er in die bands allemaal was gebeurd en wat ik daar nu eigenlijk van vond, maar pardoes kwam ik een advertentie tegen van iemand die een instrumentale surfrockband wilde beginnen en een sologitarist zocht. Ik dacht er geen seconde over na en al snel stond ik in Amsterdam in een vreemd huis auditie te doen. Hoe sneller ik me zou vastbijten in een nieuwe wereld, hoe sneller de frustratie en pijn van de afgelopen tijd op de achtergrond zou raken.
De snelle instrumentals van deze nieuwe band waren voor mij deels bekend terrein, maar toch had ik niet eerder zulke energieke instrumentale nummers gespeeld, waardoor ik direct een klik voelde met de muziek die gitarist Kasper schreef voor de band die hij wilde oprichten. We repeteerden bij Kasper op de zesde verdieping in De Baarsjes in Amsterdam en ik was 100% in m’n element: iedereen kon goed met elkaar opschieten, de muziek klonk fantastisch als we samen speelden en niemand leek moeite te hoeven doen om dit alles te laten gebeuren. Voor mij persoonlijk maakte het nog veel verschil dat ik nu niet de oprichter van de band was en dat ik me nu kon focussen op het gitaarspelen en vooral het genieten daarvan. Bij Golf O’Rama merkte ik al dat ik meer speelplezier had dan bij Stark en nu bij Spaceguards voelde dat weer zo. Als ik terugkijk op Stark, denk ik dat de band misschien te dicht bij me stond en dat ik te graag wilde dat alles zou slagen, waardoor ik vergat te genieten; het was m’n tweede baan geworden en ik wilde niets liever dan dat de anderen dat ook zo voelden, maar zo werkt het natuurlijk niet.
De nieuwe muzikale ervaringen bleven zich moeiteloos aandienen. Toen ik nog maar net bij Spaceguards speelde, vertelde drummer David me dat hij iemand kende die een invalgitarist zocht. Of ik geïnteresseerd was. Tuurlijk! Ik was erg loyaal naar Spaceguards toe, maar omdat dit een invalbeurt was, durfde ik het wel aan en iedereen vond dat vanzelfsprekend oké. Ohja: het eerste optreden zou in de kleine zaal van Paradiso zijn. Eerst maar eens kijken, dacht ik, maar het klopte! Daar ging ik natuurlijk voor. De band heette The Bent Moustache en ze maakten onder leiding van Ajay (die toen geluidsman was bij Paradiso) hele noisy punkliedjes. Veel gepiep, gescheur en alles op hoog volume! Daar kon ik wel iets mee en het kostte me weinig moeite om de partijen in te studeren. Niet alle nummers vond ik leuk, maar omdat het tijdelijk was, had ik geen bezwaar. Ik was al erg dankbaar dat ik de optredens letterlijk in m’n schoot geworpen kreeg, dat ik live kon spelen met toffe muzikanten, dat ik als gitarist groeide en kon laten zien wat ik kon. Doordat ik inmiddels al best wat podiumervaring had, was ik op het podium altijd vrolijk en barstte ik van de energie. M’n gitaareffecten had ik al een tijdje op een professioneel pedalboard gezet en per nummer wist ik precies aan welke knoppen ik moest draaien om de juiste sound te krijgen. Ik werd daarmee uitgedaagd en dat voelde heerlijk.
The Bent Moustache – Skip A Breath (2011)
Ajay timmerde heel druk aan de weg met z’n band en had enorm veel contacten. Hij wilde een album opnemen en vroeg mij om een deel van de gitaarpartijen in te spelen. Natuurlijk wilde ik dat en na een paar opnamesessies met bassiste Jane, drumster Nora en mij stond alles erop. Pastures New Seasons Turn zou het album gaan heten en het kwam zelfs op vinyl uit. Ik schrok me een tijdje later een hoedje toen ik het album in levenden lijve bij de geprezen platenwinkel Concerto in Amsterdam in de platenbak zag staan. Het bekende blad OOR publiceerde zelfs een interview van twee pagina’s lang met Ajay over de release van het album! Het voelde alsof ik steeds dichter bij het vuur kwam te staan. Geschokt las ik in het interview dat Ajay vertelde dat hij het album helemaal zelf had opgenomen. Nog steeds weet ik niet of hij dat echt gezegd heeft, of dat de redactie dat ervan gemaakt heeft. Ik heb het maar in het midden gelaten en er niet met hem over gesproken.
Op een avond vertelde Ajay me dat hij van plan was om drie optredens in Engeland en Schotland te doen. Of ik mee wilde. Dat was allemaal nieuw voor me en ik vond dat eigenlijk doodeng: waar slapen we? Hoe reizen we? Red ik het wel op tijd terug voor m’n werk? Natuurlijk ging ik mee en m’n truttige vragen bleken allemaal terecht. Niets was duidelijk en iedereen vond dat wel best. De reis bleek uiteindelijk een 16 uur durende bootreis naar Newcastle te zijn. Vanaf het moment dat ik de ferry op liep, werd ik zo zeeziek dat het voelde alsof ik dronken was.
Toen we aankwamen, reden we met het Volkswagenbusje volgestouwd met gitaren en versterkers langs de podia. Dat werkte prima. Het reizen in het busje was fijn; we keken dan allemaal in gedachten uit het raam naar het mooie, Schotse heuvellandschap. Het was nog steeds onduidelijk waar we zouden slapen, maar dat accepteerde ik uiteindelijk. Het zou allemaal wel goedkomen. Ik wilde rock ’n roll, nu had ik het.
Twee van de drie optredens waren heel erg leuk en drukbezocht: een mooie score, vond ik. Tijdens het spelen merkte ik niet zoveel verschil met de podia in Nederland. Alles eromheen was misschien nog wel bijzonderder: het old school bandgevoel! Toch heeft bijna iedereen het netjes gehouden.
Weer terug in Nederland, hebben we nog een aantal optredens gedaan, waaronder eentje als openingsact in de oude zaal van de Melkweg. Alwéér een jongensdroom vervuld! Het hield niet op en ik vond dat het ik verdiende. Na jaren frustraties met vorige bands mocht ik nu eindelijk genieten. Ondanks dat betrapte ik mezelf erop dat ik het spelen van de liedjes saai begon te vinden. We speelden elk optreden dezelfde negen nummers en daar kwam niets nieuws bij. Na een paar tegenvallende optredens kon ik niets anders dan ermee te stoppen. Ik had er al een tijdje geen lol meer in. Vol zenuwen vertelde ik het vervelende nieuws, maar gelukkig reageerde iedereen vol begrip, maar met name Ajay was wel teleurgesteld. Ik wist heel goed hoe hij zich voelde.
Het maakte niet uit aan welke band ik was verbonden: het schrijven van nieuwe Earial-liedjes was een hele veilige constante in m’n leven. Wat er ook zou gebeuren met de bands waarin ik speelde, m’n eigen liedjes zou ik altijd hebben en dat warme gevoel zou niemand ooit van me kunnen afpakken.
Ik had m’n eerste album inmiddels flink geanalyseerd en ik kwam tot de conclusie dat het allemaal veel beter kon. Ik moest strenger zijn bij het maken van beslissingen over melodieën en liedstructuren, nóg beter zingen en het geluid wilde ik over het algemeen een stuk opener laten klinken, want wat klonk Nowhere Is Too Far dof! Ik wist niets van equalizers en masteren, dus het geluid en de nummers van m’n tweede album moest en zou een niveau hoger worden. Ook nam ik het besluit om in het Nederlands te gaan zingen. Als ik dan tóch tot in detail m’n meest persoonlijke gedachtes opschrijf en dat ga zingen, kan ik dat maar beter in m’n eigen taal doen. Hoe ‘naakter’ de nummers klinken, hoe persoonlijker, puurder en dichter bij de bron ze staan, dacht ik. Het Engelse Earial besloot ik mee te nemen, omdat het inmiddels symbool stond voor m’n eigen emoties en dat wilde ik intact laten. Ook was ik bezig met een logo. Trouw aan de betekenis van Earial tekende ik de contouren van twee oorschelpen die gespiegeld tegen elkaar aan stonden. De ‘plooien’ in de schelpen vormden dan de letters ‘E’ en ‘A’ van de naam. Pas jaren later kwam ik erachter dat het Earial-logo wel erg veel lijkt op het logo van The Smashing Pumpkins, maar besloot het niet te veranderen.
Ik weet niet hoe het kwam, maar de nummers die ik in deze periode schreef, klonken bijna allemaal alsof ze voor een hele band waren bedoeld. Daarom besloot ik een eenvoudige drumcomputer te kopen en op die manier m’n liedjes te laten klinken als band. Ik had qua instrumenten nu de keuze uit steelstrings, Spaanse nylongitaren, elektrische gitaren en een 12-snarige akoestische gitaar, dus zo koos ik voor elk nummer het beste instrument. Het opnemen duurde heel lang, omdat ik nog steeds onervaren was in het programmeren van drums en werken met een ingewikkelde muziek-editor.
De veertien liedjes die ik toen opnam, noemde ik samen De Geest Te Voet – Het Lichaam Te Paard en ik vond het een grootse beleving om het album helemaal achter elkaar te luisteren, omdat ik m’n eigen band had gecreëerd, want zo klonk het! M’n missie was 100% geslaagd.
Wat ik precies wilde met m’n twee albums wist ik niet zo goed. In de eerste plaats wilde ik de nummers die ik had geschreven, vastleggen voor mezelf en wilde ik m’n vrienden en bekenden laten zien wat ik thuis uitspookte. Ik maakte ook een eenvoudige website, zodat ik in elk geval te vinden was en als het uitkwam mensen ernaar kon verwijzen. Ik was daarnaast heel trots op wat ik had gepresteerd; nu kon iedereen horen wie ik écht was!
Bekijk het artwork van De Geest Te Voet – Het Lichaam Te Paard!
Elke dinsdagavond repeteerden we met Spaceguards. Uit m’n werk kwam ik dan met m’n gitaar en pedalboard naar Kasper toe en bleef daar dan eten. Dat gebeurde zo vaak dat ik als tegenprestatie ook wel eens kookte; het was altijd gezellig en binnen de band was het net zo. We bouwden door de structurele repetities flink wat routine op, waardoor we al snel klaar waren om op te treden.
Door onze contacten te bundelen, hebben we een paar bijzondere optredens gedaan: we waren bijvoorbeeld het voorprogramma van surflegende Dick Dale, maar ook The Phantom Four had nog steeds m’n volledige aandacht, waardoor ik bij veel van hun optredens in Noord-Holland in het publiek stond. In totaal heb ik ze wel tussen de 35 en 40 keer gezien en was inmiddels een kennis van ze geworden. Dat gebruikte ik natuurlijk, zodat Spaceguards bijvoorbeeld samen met hen kon optreden of voor ze zou kunnen openen en dat lukte een aantal keer. Drummer Niels heeft bij een optreden zelfs een keer ingevallen voor David, die toen in China zat voor z’n werk. Niels stelde bij de repetities voor om tijdens dat optreden ook een nummer van The Treble Spankers te doen, gewoon om Frank te verrassen.
Mij kon je niet gelukkiger krijgen; het nummer was een groot succes. Tijdens de snikhete avond in een afgeladen Maloe Melo in Amsterdam knalden we zoveel energie het publiek in; we stonden er zelf van te kijken! Iedereen was uitgelaten.
Met m’n oudste broer Ray had ik ondertussen gesprekken over rook, lichteffecten en lasershows. Hij had namelijk nogal wat apparatuur in z’n bezit die misschien wel bij optredens zouden passen. Even later organiseerden we bij mij thuis een try-out, waar Ray ook aan de rest van de band kon laten zien wat voor sferen hij kon creëren met z’n apparatuur. Hij zette een rookmachine neer en stelde diverse spots op.
Spaceguards in Maloe Melo, Amsterdam (2014)
Vervolgens verbond hij z’n laser aan een laptop en speelde ik over m’n stereo een cd met Spaceguards-demo’s (die ik ter referentie een maand eerder aan Ray had gegeven) en vanaf het moment dat de muziek startte, liet Ray per nummer een geheel op maat gemaakte lasershow zien. Bij elke verandering in ritme en dynamiek maakte de laser dan steeds nieuwe patronen, die hij dan handmatig en perfect getimed aanstuurde. We waren verkocht! De huiskamer was veranderd in een sciencefictionfilm met onze muziek als soundtrack! Bij optredens waar de zalen er geschikt voor waren, hebben we samen met Ray hele toffe optredens gedaan. De keer in Pacific Parc, toen we openden voor de Amerikaanse band Daikaiju, is me het meest bijgebleven.
Spaceguards op Russische tv met ‘Stoner Bay’ (2010)
Inmiddels werd onze setlist steeds groter en beter, waardoor we het samen hadden over het opnemen van een album. De repetities werden omgedoopt tot studiosessies, want alles konden we bij Kasper opnemen. David is in die tijd toch een aantal keren terug in Nederland geweest, waardoor hij gelukkig in staat was z’n drumpartijen op te nemen. Na een paar maanden steeds te werken aan verschillende nummers had iedereen uiteindelijk z’n partijen ingespeeld, die Kasper op z’n pc opnam en vervolgens mixte. Met de sound waren we allemaal erg blij; het album Multivision zat boordevol energie, net zoals we live klonken!
Omdat David freelance filmmaker was (en nog steeds is), hadden we ook de mogelijkheid een paar gave clipjes op te nemen, die we dan als promotie konden gebruiken. Dat werkte, want een paar maanden later werden we uitgenodigd om in Livorno Italië op het grootste surffestival van Europa te spelen: Surfer Joe’s Surf Festival. Alweer naar het buitenland! Vanzelfsprekend gingen we daar heen en we hadden daar de grootste lol met z’n allen. We speelden op het grote podium bij een ondergaande zon en de reacties waren heel positief.
Omdat ik als sologitarist frontman was in de band en niet hoefde te zingen, voelde ik me extra vrij op het podium en durfde ik steeds meer te improviseren en met geluiden te experimenteren. Het was erg fijn dat ik op die manier kon groeien als gitarist.
Spaceguards in Livorno, Italië (2013)
In 2011 werd het duidelijk dat David permanent in China ging wonen, wat betekende dat we geen muziek meer konden maken, tenzij we een nieuwe drummer vonden. Niemand wist (ook David niet) of en wanneer hij zou terugkomen en de drummers lagen niet bepaald voor het oprapen. We waren ook niet hard aan het zoeken, omdat we wisten dat iemand met de dynamiek van David moeilijk te vinden zou zijn. Achteraf hadden we dat misschien toch moeten doen, of hadden we gewoon Niels van The Phantom Four moeten vragen. Niet geschoten…
Op persoonlijk gebied ging het in deze periode niet zo goed. Ik had namelijk een grote tegenslag te verwerken, omdat m’n relatie stukliep. Na acht jaar geen vuiltje aan de lucht was het van de ene op de andere seconde over en uit. Ondanks het feit dat ik mezelf dwong om verder met m’n leven te gaan, wat wonder boven wonder lukte, bleef de pijn heel lang intensief voelbaar. Pas na jaren merkte ik dat de herinnering eraan steeds vager werd, wat ik als grote opluchting ervaarde. De heftige emoties van toen zijn nog duidelijk te horen in de nummers die ik toen schreef.
Bekijk het artwork van SOUL EP!
Terugkrabbelend van m’n beslissing om alleen nog maar Nederlandse teksten te schrijven, schreef ik toen toch nog wat Engelstalige nummers. Na het afronden van het zesde nummer voelde ik dat ik de belangrijkste emoties van me af geschreven had en gaf ik het de titel SOUL EP. Van al m’n favoriete Earial-liedjes staan er drie op deze EP: Too Far Without A Car, In Het Rood en Folie à Deux. In de periode dat m’n ex-vriendin de relatie verbrak, woonde ze om praktische redenen nog een paar weken bij me in, wat heel verwarrend was. Aan de ene kant kenden we elkaar door en door en was het vanzelfsprekend dat we samen waren, maar aan de andere kant was het over en moest dat ooit een keer stoppen. Eén van de helderste herinneringen van toen is dat ze op een avond tijdens een gesprek met haar hoofd op m’n schoot lag. Ik had m’n gitaar bij de hand en speelde In Het Rood voor haar, waarna ze in tranen uitbrak. Misschien komt het daardoor dat dat nummer live daarna nog nooit echt goed geklonken heeft.
Nu Spaceguards min of meer op David wachtte, zat ik weer zonder band en dat vond ik maar niks: ik wilde het podium op. Ik begon met het idee te spelen om m’n liedjes niet alleen op de opnames als band te laten klinken, maar ook om ze live met een band te spelen. Ik vond het heel belangrijk dat ik daarvoor mensen koos waar ik van op aan kon en die me nooit in de steek zouden laten. Ik had genoeg bandproblemen meegemaakt en wilde dat in de toekomst koste wat kost voorkomen. Het ging nu namelijk om m’n eigen muziek, waardoor alles wat met de band te maken zou hebben heel dicht bij me zou staan. Ik besloot Jef te vragen of hij het zag zitten om m’n liedjes te spelen. Ik was inmiddels 31 en Jef 34; we waren allebei wijzer en volwassener geworden, dus dat voelde voor ons beiden helemaal goed. M’n andere broer Maurice was toevallig begonnen met drummen en ook hij voegde zich later bij ons. Ondanks het feit dat hij net begonnen was en geen enkele ervaring had in bands, vonden we het alle drie erg leuk om samen m’n muziek te spelen en klonk het veel beter dan we hadden verwacht. Persoonlijk vond ik het heel onwerkelijk om m’n liedjes tot leven te horen komen, waardoor ik het gevoel had dat er iets nieuws en opwindends aan het ontstaan was. Via internet vonden we bassist Jasper die later de band verliet er vervangen werd door Claudio. Ook Marnix, m’n goede vriend die ik kende van m’n studie, voegde zich bij de band en deed de toetsen.
Repeteren deden we steevast elke week en we pakten het gestructureerd aan: we spraken steeds nummers af die bij onze setlist zouden passen, waarbij we ervoor kozen om alleen de Nederlandse nummers te doen. Inmiddels was ik na SOUL EP alweer bezig met nieuw materiaal dat we dan direct met de band vertolkten. Dat vonden we allemaal erg interessant en de optredens werden steeds beter, waardoor we een eenheid werden en goed op elkaar ingespeeld raakten.
Toch waren er een aantal permanente factoren die naar verloop van tijd schuring binnen de band veroorzaakten, waardoor ik kapot was na repetities. Jef, Maurice en ik vlogen elkaar inmiddels te vaak verbaal in de haren tijdens de repetities. Daardoor werd de sfeer negatief en dat leverde bij mij gigantische frustraties op en levendige herinneringen aan Stark. Ik wilde zo ontzettend graag grotere optredens met meer publiek, Earial-t-shirts laten drukken, ideeën voor creatieve bandfoto’s ventileren, de nummers tot in detail repeteren, maar niet iedereen zat bij deze aspecten op één lijn. Het ging me allemaal veel te traag en te vrijblijvend. Een band hebben, betekende voor mij veel meer dan ter ontspanning samen wat liedjes spelen met vrienden en dat maandenlang herhalen. Ik remde niet af, wat natuurlijk een averechts effect had. Ik herinner me een moment dat ik na de zoveelste frustrerende repetitie geestelijk brak en vervolgens Marnix’ schouder volledig onderhuilde. Iedereen had het beste met de muziek en de band voor, maar we benaderden dat vanuit totaal verschillende hoeken. Ik wilde heel graag dat we tijdens de repetities onze persoonlijke ‘broer-issues’ achter ons lieten en ons als muzikanten en bandmaten opstelden, waardoor ik verwachtingen had naar m’n broers die niet altijd realistisch of praktisch waren. Zo hadden Jef en Maurice ook hun karakters, waardoor we met z’n drieën in elk geval moeilijk samenwerkten in de oefenruimte. In zo’n situatie was het erg lastig om bijvoorbeeld aan details van nummers te werken; iets wat ik persoonlijk erg belangrijk vond, omdat dat ons zou onderscheiden van andere bands. Claudio en Marnix hoorden de gesprekken allebei steeds gelaten aan en begrepen dat we ons zo druk maakten, omdat de muziek ons alle drie zo veel kon schelen. Daarin waren we het in elk geval eens.
We waren dan ook nooit echt boos op elkaar. Een biertje en het was weer goed. De oefensessies verliepen voor de hele band over het algemeen dus moeizaam, maar als we samen op het podium stonden, was daar niet zoveel van terug te zien. Iedereen focuste zich op de muziek, waardoor veel moeiteloos ging en de nummers voor zichzelf spraken. Ongeveer twee jaar lang hadden we nu ongeveer elke maand een optreden, waar ik best heel tevreden over was, want dat was een fijne consistentie en meer zat er op dat moment niet in. Geregeld zetten we wel doordachte shows neer, maar die pasten niet altijd bij het publiek of het soort podium waar we stonden. Bierdrinkende twintigers kijken nu eenmaal niet graag naar diepe, Nederlandstalige songs. Na een tijdje kwamen we erachter dat het iets oudere, zogenaamde theaterpubliek ons steeds wél oprecht waardeerde, waardoor ik ons probeerde te boeken op plaatsen die bij dat idee pasten. Dat vond ik naast het schrijven, repeteren en opnemen een zware taak.
Een andere terugkomende factor die binnen de band roet in het eten gooide, was m’n stem. Tijdens het opnemen van nummers in m’n studio lukte het me wel om te zingen zoals ik wilde, maar vooral als we live harde stukken speelden, merkte ik de nog steeds aanwezige beperking van m’n stem: ik miste vooral volume en stabiliteit en ik vond het moeilijk om controle te krijgen over m’n stem op momenten dat ik voluit moest zingen. Misschien was ik te druk bezig met andere bandzaken om me te focussen op m’n stem. Er is ook nooit een moment geweest dat ik bijvoorbeeld voorstelde om een nummer een halve of hele noot lager te spelen, zodat de zangpartijen beter bij m’n stem zouden passen. Als ik thuis op m’n gitaar bij akkoorden zangmelodieën maakte, probeerde ik ook nooit eerst eens op volle zangkracht uit of ik de melodie wel kon zingen. Nee, meteen nam ik de liedjes op en pas tijdens het inzingen van de zangpartijen, als het nummer al vrijwel helemaal opgenomen was, kwam ik erachter of ik moeite had met het betreffende nummer of niet. Tot op de dag van vandaag weet ik niet waarom ik dat steeds zo heb gedaan. Misschien omdat ik uiteindelijk vrijwel altijd tevreden was over de opnames, wat voor mij een bevestiging was dat ik het live ook zou moeten kunnen. Daarom vond ik zangles onnodig. Live was wel iets anders, want daar moest het in één keer goed en dat bleef toch lastig.
Het schrijven van nieuwe liedjes ging heel goed: ik had alweer bijna voldoende materiaal om een nieuw album op te nemen. Ter promotie daarvan en van onszelf als band stelde ik voor een clip op te nemen voor het nieuwste nummer Zo Word Ik Negentig. Tekstueel was het nummer een knipoog naar het fenomeen verslavingen en met dat als thema begon ik te werken aan een storyboard. Na veel plannen waren we klaar voor de opnames en hebben we op verschillende plaatsen in en om Alkmaar en Amsterdam de beelden opgenomen, die Marnix daarna monteerde. De clip was voor mij een groot hoogtepunt in de band, omdat het zowel muzikaal als beeldend liet zien wat voor potentie we hadden. Met veel enthousiasme keek ik naar de toekomst en verheugde me enorm om meer nieuw materiaal in te studeren en zo de band nog volwassener te laten klinken. Door een aantal epische en zwaardere nummers te kiezen, zou dat de band live meer gewicht geven, zodat we meer aandacht zouden trekken bij het publiek.
De opnames van de nieuwe nummers gingen heel voortvarend: m’n drumcomputer had ik vaarwelgezegd en vervangen door veel betere drumsoftware waarmee elke drumleek kan drummen. Alle partijen op dat album schreef ik zelf en nam ik ook zelf op. Marnix heeft nog een aantal tweede stemmen opgenomen en Jef een paar solo’s. Van Maurice heb ik opnames uit de oefenruimte gebruikt om met de software precies dezelfde drumpartijen te maken. Ik noemde het album Het Proces Bij Daglicht (2015).
Zo Word Ik Negentig (2013) – V.l.n.r.: Marnix, Jasper, ik, Maurice, Jef
Om de nummers als band in een professionele studio op te nemen, leek me geen goed idee. Ten eerste zou ons dat veel geld kosten en daarnaast zouden we alles binnen een bepaalde tijd moeten afmaken, wat ik geen prettig vooruitzicht vond. Thuis had ik alle middelen om te doen wat ik wilde en ik had alle tijd van de wereld. Daarnaast had ik bij de opnames van Fever Trip van Stark slechte ervaringen met hoe je als muzikant aan de technici overbrengt wat je precies wilt qua sound, instellingen, sfeer, effecten etc. Voor al m’n liedjes had ik hele specifieke ideeën over hoe ze zouden moeten klinken, dus was de beslissing snel gemaakt.
Bassiste Jane van The Bent Moustache vroeg ik om het artwork van het album te maken en ik was heel blij met haar originele visie. Zij heeft me voorbeelden laten zien van een mogelijke voorkant en ik was meteen enthousiast. In 2015 kwam het album uit en nog steeds ben ik er tevreden mee en erg trots op.
Bekijk het artwork van Het Proces Bij Daglicht!
Hoe leuk en spannend het ook was om iedereen het nieuwe album te laten zien en horen; in de band was het allesbehalve gezellig. De situatie was dat niemand meer lol had in het samen spelen. Zo voelde het voor mij al een tijdje. Met name Jef, Maurice en ik hadden na het repeteren, of bij elkaar thuis ook regelmatig lange gesprekken over de band, wat meestal wel wat positiviteit bracht, maar dat bleek helaas altijd van korte duur te zijn. Marnix was de eerste die de band verliet en een aantal oefensessies daarna besloten Jef, Maurice en ik dat het niet meer ging samen en dat we daarom de band maar moesten opheffen. Ik weet nog dat ik zo ontzettend opgelucht was dat we dat besloten. Een zware last viel van m’n schouders. Toch kwamen er allerlei zelfverwijtende vragen in me op: waarom heb ik m’n broers in de band gevraagd? Was dat niet te close? Waarom heb ik de lat zo hoog gelegd? Waarom verwachtte ik zoveel? Is het mijn schuld? Denken m’n broers nu anders over me? Waarom stoppen we als we net een clip en een nieuw album hebben? Wat hebben we Marnix, Jasper en Claudio aangedaan met ons gekibbel? En zo kan ik nog wel even doorgaan. Als ik Jef en Maurice weer zag tijdens familieaangelegenheden, of Marnix sprak als we een biertje deden, stelden ze me vaak wel gerust of maakten we er grapjes over naar elkaar, waardoor ik wel goed kom omgaan met het fiasco. De band was wel over, maar de liedjes bestonden gelukkig nog en daarmee kon ik doen wat ik wilde. Dat was een heel fijn besef.
Op een heel ander gebied stond er nogal wat te gebeuren, want rond de tijd dat Spaceguards opende voor Dick Dale had ik Katja leren kennen. Niet lang daarna trok ze bij me in in Alkmaar. Na een paar jaar besloten we nu samen een huis te kopen. We vonden een enorm huis in Zaandam, waar zelfs plek voor Katja’s winkel en m’n eigen studio/oefenruimte! Voor ons beiden was dit een enorm spannende stap en ik merkte dat dit al m’n aandacht opslokte, dus kwam het goed uit dat ik geen bandverplichtingen meer had.
In die periode heb ik daarom ook maar weinig opgetreden, maar ik schreef wel nieuw materiaal, waarvan ik een gedeelte vlak voor de verhuizing nog in Alkmaar heb opgenomen. Eenmaal in Zaandam heb ik de rest van de liedjes opgenomen en noemde ik die verzameling Het Gevoel van Victoria (2016).
Bekijk het artwork van Het Gevoel Van Victoria!
Omdat ik niet meer gebonden was aan een bandconcept, variëren de nummers op dat album sterk van stijl. Ik besloot dat ik na Earial weer gewoon lol wilde hebben en schreef dus waar ik zin in had zonder mezelf de voor mij vanzelfsprekende vragen te stellen als: hoe gaan we dit live doen? Past dit wel bij de rest van onze nummers? Hoe gaan we de extra gitaren meenemen in de auto? Ik voelde mezelf als een kind in een snoepwinkel met m’n nieuwe studio en daarom varieert de sfeer van het album van ambient tot folk tot alternative rock en singer–songwriter.
Het schrijven van teksten was heel moeilijk, omdat ik het vorige album wilde overtreffen. Daardoor leken schrijfsessies soms wel op mediteersessie: ik lag dan bij gedimd licht met een gitaar op de bank in m’n studio uren te puzzelen over klanken, woorden thema’s, zangmelodieën en vooral over wie ik zelf was, hoe m’n karakter precies in elkaar steekt en hoe ik dat in een liedje wilde vertellen. Ik maakte per nummer intensieve zelfanalyses, waarbij ik heel streng was in elk woord dat ik koos, voordat ik besloot het in het nummer te gebruiken. M’n liedjes beschouw ik vanaf m’n eerste album al wel als een muzikaal dagboek van m’n leven: als je alle nummers chronologisch naast elkaar zou leggen, zou dat een vrij accurate samenvatting opleveren van de belangrijkste gedachtes en gebeurtenissen uit m’n leven. De nummers die ik had geschreven voor het album deden me daarom denken aan pagina’s uit een dagboek, dus verzon ik een fictieve ‘Victoria’ van wie de luisteraar bij het opzetten van het album dan stiekem het dagboek las en luisterde.
Ik was alleen nog op zoek naar iemand die model zou willen staan voor haar en precies toen ik dat had besloten, stond ik na een werkdag op het perron van de metro te wachten en zag ik een jonge vrouw staan die voor mijn gevoel exact voldeed aan de omschrijving van een potentiële Victoria. Uit reflex ben ik nerveus naar haar toe gelopen en heb ik haar gevraagd of ze model wilde staan. Later bleek dat ze dat wel vaker deed (wat ik nogal bizar vond) en zo planden we een fotoshoot bij ons thuis, waarbij Katja haar heeft vastgelegd. Ik koos ervoor om geen fysiek album te laten maken, maar een digitale ‘release’ te doen; ik had immers nog genoeg Stark– en Earial-albums liggen en had genoeg van foute beslissingen.
Omdat ik weer bandloos was, de meeste stof van de verhuizing was gaan liggen en ik door het schrijven van m’n laatste album af was van m’n recentste emotionele bagage, besloot ik om te kijken of ik bands kon vinden die op zoek waren naar een gitarist, zodat ik me bij een bestaande band kon voegen. Bij Earial speelde ik uitsluitend akoestische gitaar en ik merkte bij de opnames van m’n laatste album dat ik het ontzettend miste om met een band elektrische gitaar te spelen. Na lang zoeken trof ik de band Maggie Brown. Deze band uit Amsterdam had hun thuisbasis vlak om de hoek bij Spaceguards’ Kasper en zocht een gitarist die vooral sfeer, fills en solo’s kon toevoegen aan hun muziek. Ik stond werkelijk te springen om aan de slag te gaan! De muziek die ze maakten, klonk kwetsbaar, doordacht, melodieus en complex, waarin ik me uitstekend kon vinden. Als gitarist werd ik nog meer uitgedaagd dan bij Spaceguards: door de kwetsbaarheid van de liedjes was het essentieel om strak, maar zeer ingehouden te spelen. Ik zou te allen tijde volledige controle moeten hebben over m’n spel en de instellingen van m’n geluid en daar gaf ik me maar al te graag aan over.
De band had nét een nieuw album uitgebracht: Another Place en ze waren van plan verschillende optredens te doen om dat te promoten. Eerder waren ze met de band naar Amerika geweest, waar ze een groot deel van hun huidige fanbase hadden opgebouwd. Ze waren ook zeer actief op Spotify. De laatste twee albums van Earial stonden ook al een tijd op Spotify, maar omdat ik het niet voor elkaar kreeg actief promotie te doen daarvoor, gebeurde daar heel weinig mee. Ik kon dus wat van die jongens leren! Uit hun verhalen bleek dat ze veel wisten van het systeem achter Spotify en zo zag ik wat ervoor nodig was succesvol te zijn op dat platform. Ik kwam tot de conclusie dat ik een ware internetverslaving zou moeten ontwikkelen om Earial tot datzelfde niveau te brengen. Dit zette me flink aan het denken over wat ik nu precies wilde met m’n eigen muziek. Net toen de band Earial er klaar voor was om een niveau te stijgen, viel het kaartenhuis alweer in elkaar en hetzelfde was gebeurd met Stark. Daardoor liep ik permanent rond met het gevoel dat m’n eigen muziek nog geen goede kans had gekregen. Nu ik van dichtbij zag wat ervoor nodig was om bijvoorbeeld in Amsterdam of in de rest van de provincie iets te betekenen, begon ik te twijfelen of ik wel zo’n groot deel van m’n tijd zou willen besteden aan het neuzen op internet en het promoten. In elk geval verdiende Maggie Brown elke maand alleen al aan het aantal keren dat hun muziek werd afgespeeld door luisteraars een heel aardig bedrag. Aan de ene kant voelde ik me daardoor een enorme amateur met m’n amper 500 of zelfs 28 ‘plays’ van m’n Earial-liedjes, maar aan de andere kant was ik erg dankbaar dat ik zoveel van deze band kon leren en dat ik hun muziek mocht spelen.
Na een paar repetities waren we klaar om op te treden en dat was fantastisch om te doen. Als een ware gitaarfreak probeerde ik uit m’n verzameling gitaren steeds een andere om te kijken welke het beste bij de muziek paste. Uiteindelijk koos ik m’n Gretsch. Dat was voor mij een bijzondere keuze, omdat ik m’n hele leven lang alleen maar Fenders had gebruikt op het podium. De Gretsch voelt en klinkt kwetsbaar en daarom denk ik dat ik toen die keuze heb gemaakt. Het voelde alsof een nog nooit gebruikt deel van mezelf opeens wakker werd toen ik die gitaar op het podium om had. De nummers leenden zich er erg goed voor om te spelen met zeer subtiele nuances in melodie, ritme en de kracht in m’n vingers, waardoor ik per optreden het gevoel had dat ik groeide als persoon en als gitarist. De optredens werden ondertussen steeds leuker: Melkweg, een voorprogramma van Max Meser in De Vorstin, een in-store optreden in Concerto etc. Het publiek was altijd erg enthousiast en door al die positiviteit voelde ik me voor het eerst in m’n leven op en top een volwassen en sterke gitarist in plaats van een jochie met een te zachte stem en een nietige akoestische gitaar.
Na een half jaar hadden we gemiddeld twee keer per maand opgetreden, wat voor mij voor één band een record was! Een paar jaar geleden kwam het wel voor dat ik in drie bands tegelijk zat en daardoor ook op dat gemiddelde uitkwam, maar dat waren optredens van drie bands opgeteld. Lol en succes hebben natuurlijk niet direct te maken met het aantal keren dat je per maand optreedt, maar dat aantal zegt wel iets over de gedrevenheid van de band. Door die gedrevenheid kon ik steeds meer ervaringen opdoen en daar was ik heel dankbaar voor.
Hoe leuk ik de optredens ook vond en hoe goed ik m’n ei ook kwijt kon in de nummers van Maggie Brown, buiten het podium voelde ik me een eenling als ik bij de band was. Op de één of andere manier paste ik op sociaal vlak niet zo goed bij de meeste bandleden, of zij niet bij mij, vond ik. Daardoor voelde het inmiddels al weken als ‘hen’ en ‘ik’. Ik vond het in ieder geval duidelijk niet gezellig als we als band bij elkaar waren. Het voelde zelfs afstandelijk. Het vreemde was dat we ondanks dat op het podium juist veel contact hadden, maar die manier van omgaan met elkaar was totaal verdwenen op het moment dat we het podium af liepen. Ik kwam tot de conclusie dat het een kwestie was van een aantal botsende karakters, al waren er nooit botsingen, nog niet. Ik merkte wel dat die zouden gaan komen als ik nog langer bij de band zou blijven. Ik besloot daar niet op te wachten en niet van hen te verwachten dat ze alleen voor mij grote veranderingen zouden aanbrengen in de manier waarop iedereen met elkaar in de band omging.
Na de optredens van Another Place wilde de band nieuwe nummers te schrijven en iedereen vond het vanzelfsprekend dat ik daarin volop meedeed. Dat was fijn om te horen, maar tijdens het schrijven van de nummers werden m’n eerdere twijfels bevestigd.
Met Maggie Brown live in De Vorstin, Hilversum (2017)
Ik was het ook oneens met sommige belangrijke beslissingen en bemerkte door de sociale situatie weerstand bij mezelf om te participeren. Toen de band van plan was om met z’n allen een soort schrijfweekend te plannen, besloot ik de knoop door te hakken en ze het slechte nieuws te geven. Ze namen het allemaal heel goed op en vonden niet lang daarna een nieuwe gitarist.
Nog steeds mis ik het spelen van hun nummers en ik denk er regelmatig aan terug. Ik zou heel graag weer met m’n Gretsch het podium op stappen met ze optreden, want hun muziek was zo gaaf! Ondanks dat denk ik dat ik de juist keuze heb gemaakt door de band te verlaten.
Net zoals m’n verhuizing van Alkmaar naar Zaandam invloed had op de manier waarop muziek schreef, stond ik bij het verlaten van Maggie Brown aan het begin van 2018 op het punt om nog een belangrijke beslissing te maken die grote invloed zou hebben op m’n muziek en m’n leven. Deze keer werk gerelateerd.
Als docent Nederlands werkte ik inmiddels al elf jaar in het mbo, waarvan de laatste acht jaar bij dezelfde school. Al sinds het afronden van m’n studie tot docent in 2004 koesterde ik de droom om docentenopleider te worden, zodat ik aspirant-docenten op een hbo kon leren hoe je pedagogisch en didactisch het vak kunt overbrengen. Om te solliciteren op een functie op het hbo moet je in het bezit zijn van een masterdiploma en die heb ik niet, dus stond het vast dat die er ooit moest komen. Ik wist dat ik op een bepaald punt in m’n leven zou moeten beslissen om m’n muziek een paar jaar op pauze te zetten, zodat ik me volledig zou kunnen wijden aan een studie die mij een master zou opleveren, maar steeds zat ik in allerlei bands, was ik aan het verhuizen of kwamen er andere dingen tussen. Nu was ik bandloos, ook was thuis alles rustig en had ik geen concrete plannen om Earial-platen te maken. Om die reden koos ik ervoor om twee jaar geleden te beginnen met de master Nederlands als tweede taal en meertaligheid aan de Universiteit van Amsterdam. Met pijn in het hart, maar ook met het gevoel dat het nu of nooit was om m’n beroepsmatige droom te vervullen, schreef ik me in voor de master.
Tijdens het doorlopen van het eerste jaar kwam ik er al snel achter dat het heel verstandig was om geen muzikale verbintenissen aan te gaan of andere creatieve doelen na te jagen, want ik zat vanaf dat moment letterlijk twee jaar lang vrijwel elke doordeweekse dag van 20.00 tot 23.30 uur keihard te studeren (en soms te vloeken of te huilen). De stof vond ik heel moeilijk en het was vooral ook veel. Omdat het veertien jaar geleden was dat ik voor het laatst onderwijs heb gevolgd, vond ik vooral de eerste weken doodeng om weer in de schoolbanken te zitten en mezelf op dit niveau uit te dagen. Ik had al een hbo-diploma, maar ik had geen idee of ik slim genoeg was om een academische opleiding te doen. Bijna al m’n studiegenoten waren in de twintig en waren op vrijwel elk gebied scherper en sneller dan ik, wat voor mij erg intimiderend was. Waarom zat ik hier? Waar was ik aan begonnen? Toch haalde ik alle examens van het eerste jaar in één keer! Vanwege m’n sterke zelfdiscipline en m’n levenservaring (in vergelijking met m’n studiegenoten) had ik veel overzicht en heb ik lichamelijk en geestelijk steeds goed op mezelf gelet en sleepte ik mezelf ook zonder grote problemen door het tweede jaar heen.
Nu in het derde jaar te zijn aangekomen, heb ik alle vakken behaald en resten alleen m’n onderzoek en scriptie nog, waarmee ik op dit moment ongeveer op de helft ben. Het is een hels karwei om dit immense project af te ronden en ik kan niet wachten tot ik eindelijk verlost ben van deze zware taak, omdat ik voel dat ik muziek wil maken en daar direct in word belemmerd. Het is voor mij namelijk onmogelijk om bijvoorbeeld de ene dag uren achtereen m’n onderzoeksdata te analyseren en een dag later m’n hoofd leeg te maken om zangpartijen op te nemen of optredens te vinden. Een diploma halen en muziek schrijven zijn voor mij tegenovergestelden die maar zelden te combineren zijn.
Omdat ik twee jaar lang vrijwel niet met andere muzikanten heb samengespeeld en omdat ik m’n gedachten lange tijd op m’n studie heb gericht, heb ik uitgebreid (in het weekend dan) de kans gehad om na te denken over wat ik nu precies wil met m’n muziek. Tijdens m’n studie ben ik de laatste tijd namelijk meerdere keren door programmeurs benaderd voor kleine optredens. Die heb ik natuurlijk allemaal aangenomen, want optredens weigeren gaat voor wat betreft mijn huidige situatie tegen al m’n principes in. Door het aannemen van die optredens, zette ik mezelf in de positie dat ik weer – zoals in het begin – helemaal alleen met een akoestische gitaar op het podium zou zitten. Onwennig en heel nerveus deed ik een paar maanden geleden zo de eerste paar optredens.
De beslissing om zoals vroeger m’n liedjes in m’n eentje te spelen, heeft vanaf dat moment een kettingreactie aan leermomenten, beslissingen en ervaringen opgeleverd, waardoor ik steeds bevestiging kreeg dat dit het juiste pad is dat ik met m’n eigen muziek moet bewandelen. In een korte tijd ben ik als persoon en als muzikant op een aantal essentiële gebieden veel veranderd in de manier waarop ik situaties en het live spelen benader.
Vroeger speelde ik tijdens optredens de liedjes heel klinisch achter elkaar en noemde ik af en toe de titel, of kondigde ik bandleden aan. Nu vertel ik bij veel van m’n nummers de bijbehorende persoonlijke verhalen, wat veel contact met het publiek oplevert en reacties bij ze uitlokt. Ik laat veel meer van mezelf zien op deze manier en ik merk dat dat leukere en betere shows oplevert.
Vrijwel alle Earial-nummers waren ook geschreven voor een gehele band, waardoor de akoestische gitaar slechts een onderdeel van het geheel was. Als ik dan live dezelfde nummers wel eens in m’n eentje speelde, misten er te veel andere instrumenten om het nummer de kwaliteit te geven die de studio-opname wel heeft. De nummers uit die tijd die ik nu speel, heb ik qua toonhoogte, spel en dynamiek zó aangepast dat het nu klinkt alsof ze alle geschreven zijn voor één akoestische gitaar. De gitaarpartijen zijn vaak ook complexer dan de partijen die ik in de band speelde. Om eerlijk te zijn, vind ik van veel nummers de nieuwe, herschreven akoestische versies zelfs beter dan het origineel, omdat ik het gevoel heb dat de nummers nu nog dichter bij me staan. Ze zijn ook interessanter om te spelen, omdat ik word uitgedaagd.
Een andere beslissing lijkt heel onbelangrijk, maar maakt groot verschil in de beleving van m’n liedjes: ik speel alleen nog maar met m’n vingers (in plaats van met plectrum) en daardoor klinken alle noten warmer en menselijker en komt m’n stem ook boven de gitaar uit.
Qua geluid zet ik m’n versterker vrij hard en voeg ik waar nodig wat natuurlijke galm toe, zodat ik maar heel zachtjes hoef te spelen om de hele zaal/kamer te vullen met warm geluid. Als ik dan heel even harder speel, heb ik een enorm volumebereik en kan ik effectief met dynamiek spelen! Dat was in de band ondenkbaar: ik speelde alleen akkoorden en het publiek kon me er amper bovenuit horen spelen. Nu is m’n gitaar co-star!
Zingen lukt ook steeds beter, sterker nog: bij die nietszeggende optredens die ik steeds deed, kreeg ik af en toe zelfs complimenten over m’n stem! Ik wist niet wat ik hoorde! Ik kan inmiddels door m’n buik ademen tijdens het zingen, waardoor m’n stem niet geforceerd meer klinkt, zelfs bij het voluit zingen. Tijdens het zingen heb ik mezelf geleerd m’n lichaam te ontspannen, waardoor ik minder moeite hoef te doen om moeilijke noten te halen. Allemaal heel basic, maar noodzakelijk om prettig te zingen. Zang was altijd m’n grootste zwakte en nu moet ik mezelf leren om me daar minder druk over te maken. Ik weet dat ik nooit een fantastische zanger zal worden en dat ik nog erg veel kan leren, maar ik denk dat m’n muziek nu meer in balans is dan vroeger.
Pas sinds drie jaar weet ik dit en om dat besef moet ik soms heel hard lachen. Soms zie ik namelijk foto’s of optredens van mezelf terug van voor de hierboven beschreven ‘openbaringsperiode’ en vind ik dat de versie van mezelf die ik dan zie of hoor vele lichtjaren af staat van wie ik nu ben. Als ik dan kijk uit welk jaar de beelden zijn die ik bekijk, schrik ik vaak oprecht, omdat dat meestal nog maar drie of vier jaar geleden is, terwijl het voelt als vijftien jaar. Het is heel hoopvol dat ik in korte tijd zó anders over dingen ben gaan denken. Ik denk dat dat komt, doordat ik een tijd lang minder intensief met muziek bezig ben geweest en in elk geval geen grote muzikale doelen voor mezelf gesteld heb. Ik heb mezelf eindelijk (weliswaar toevallig) rust gegund om me de kans te geven om te reflecteren in plaats van meteen weer naar een volgende band op zoek te zijn.
De afgelopen twee jaar heb ik erg hard gewerkt voor m’n studie. Na een lange sessie studeren, was er voor mij dan niets fijners dan onderuitgezakt op de bank te liggen met een film, een drankje en een gitaar. Totaal ontspannen lag ik daar heel vaak te genieten van m’n welverdiende vrije tijd. Tsja, als ik dan iets speelde waarover ik tevreden was, vond ik het tóch wel verstandig het snel even op m’n telefoon op te nemen. Weggooien is nu eenmaal zonde. Zo is dat een tijd doorgegaan en zonder dat ik dat doorhad, werkte ik in de schaarse vrije tijd die ik had toch ongepland en onbedoeld aan nieuw materiaal. Op een bepaald moment had ik sommige nummers zo ver uitgewerkt dat het onvermijdelijk was om te denken aan een nieuw album.
Op slinkse wijze had ik mezelf om de tuin geleid door mezelf te laten geloven dat ik vooral niet aan een nieuw project bezig was, maar ondertussen liggen er nu, geschreven voor akoestische gitaar, tien volledig uitgewerkte liedjes, die het resultaat zijn van een lang leerproces dat gelukkig nooit stopt. De afgelopen zomer is het me gelukt om te starten met de opnames van deze nummers en ben ik ongeveer tot de helft gekomen. De andere helft neem ik op zodra ik ruimte in m’n hoofd heb en het laatste werk aan m’n studie klaar is.
Als dat straks af is en ik over een paar maanden m’n masterdiploma haal, ga ik voor het eerst in m’n leven een concreet plan maken voor m’n eigen muziek; een plan om m’n liedjes de kans te geven die ze nooit hebben gehad.
– Steven van der Steen
Zaandam, oktober 2020